Harry dronk zijn koffie het liefst elke ochtend in zijn onderbroek op het balkon. Maakte niet uit hoe koud het buiten was, hoe kouder hoe beter zelfs. Met de frisse lucht van een nieuwe dag op zijn naakte huid en de warme koffie in zijn slokdarm keek hij dan naar hoe de wereld beneden langzaam wakker werd. Ieder op weg naar zijn eigen doelen, allemaal even belangrijk. Hij vroeg zich wel eens af of hij zich boven de mensen verheven voelde, maar dat was het niet. Hij vond het gewoon fijn om mensen van een afstandje te bekijken. Het gaf hem het geruststellende gevoel dat hij ook altijd ervoer als hij midden in de drukte van de stad liep, het gevoel enerzijds deel uit te maken van de mensheid, van al die belangrijke levens, van dit unieke moment in het bestaan van het universum dat nooit meer zou terugkeren. En tegelijkertijd het besef dat niemand het zou merken als hij daar niet zou staan, dat de wereld ook wel doordraaide zonder hem, dat hier over vijftig jaar waarschijnlijk net zo veel mensen zouden rondlopen met net zo belangrijke levens, terwijl die van vandaag alweer vergeten zouden zijn. Sommige mensen gingen op retraite voor dit soort ervaringen, maar Harry had zijn balkon.